In het eerste deel van hoofstuk 11, vers 1- 15, hebben we gezien hoe Paulus dit hoofdstuk begon door een belangrijke vraag te stellen en daar een zeer duidelijk antwoord op te geven.
Wat was de vraag? “God heeft zijn volk toch niet verstoten?”
En het antwoord is, ”Volstrekt niet!”
Paulus beantwoord dit door te stellen dat 1) hijzelf ook een Israeliet is, en hij een gelovige in Christus is, en 2) dat er in de geschiedenis van Elia ook zevenduizend waren die hun knie niet voor de Baal hadden gebogen en zo was er ook in de tegenwoordige tijd er een overblijfsel! En dit overblijfsel is naar de verkiezing der genade.
Dus nee, God heeft Zijn volk naar het vlees niet verstoten!
God had hen een nieuw verbond beloofd, Jer. 31: 31- 34; Hebr. 8: 8- 13, en in deze profetie lag de volmaakte verlossing. De volmaakte verzoening! De volmaakte genade en waarheid.
In vers 6 stelt Paulus dat “indien het door genade is, dan is het niet meer uit werken.” Want anders zou genade geen genade meer zijn. Nee, de ware behoudenis heeft altijd verborgen gelegen in “het geloof” en dat “door genade” en niet “door werken.” Nee, niemand kon door werken behouden worden, dit onwille de zwakheid van het vlees. (Rom. 7: 7- 12)
Zo heeft het vleselijke Israel niets verkregen, maar het uitverkoren deel, door geloof en genade, heeft het allemaal verkregen! Zo laat Paulus zien dat er nog steeds een overblijfsel is, naar de genade.
Paulus komt dan in vers 11 tot een tweede belangrijke vraag, “zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten?” en het antwoord is opnieuw, “Volstrekt niet!”
Nee, het is niet zo dat zij moesten vallen! Ze waren gevallen door hun eigen ongehoorzaamheid en hun eigen tegensprekendheid. (Rom. 10: 18- 21) Maar door hun val is wel het evangelie tot de heidenen gekomen. En dit om de Joden tot naijver te wekken! (Handl. 28: 28)
Maar, voegt Paulus aan dit alles toe, als hun val de rijkdom van de wereld werd en hun tekort rijkdom voor de Heidenen, hoeveel te meer hun volheid!
Volheid? Ja, als God de val en het tekort van de Joden gebruikte om de Heidenen te zegenen en dit alles tot Zijn glorie, hoeveel te meer zou dit tot de volheid van de Joden zijn! Ja, want zij waren nog steeds de eerst geroepenen! Hun waren gegeven de beloften! De tempeldienst! De verbonden! De wetgeving! (Rom. 9: 3- 5)
In vers 13 en 14 spreekt Paulus dan zeer tot de Heidenen en stelt,“Ik spreek tot u, heidenen. Juist omdat ik apostel der heidenen ben, acht ik dit de heerlijkheid van mijn bediening, dat ik zo mogelijk de naijver van mijn vlees (en bloed) mocht opwekken, en enigen uit hen behouden.”
Ja, Paulus was dankbaar dat hij een apostel voor de Heidenen was. Dit zodat hij de naijver zou opwekken van zijn vlees en bloed, de Joden, en zo dat enigen uit hen behouden zouden worden!
En zo gaat Paulus verder in het spreken tot de Heidenen.
Er was ook een taak voor hen in dit alles!
Vers 15- 24, de natuurlijke olijfboom en de wilde olijfboom.
Romeinen 11:
15 Want, indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden?
16 Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.
Ja, de verwerping van de Joden, door hun ongeloof en ongehoorzaamheid, was de verzoening van de wereld. En als dit zo is, hoeveel te meer hun aanneming, dan leven uit de doden!
In de woorden van vers 15 wordt dus een contrast gesteld tussen de verwerping van de Joden enerzijds, dat dit de verzoening voor de Heidenen betekende, en anderzijds, als ze dan weer aangenomen worden, dat zou voor de Jood waarlijk leven uit de doden betekenen!
Hoe rijk is deze gedachte!
Ja, er was hoop! Er was leven uit de doden mogelijk voor de Jood die zich tot Christus zou keren. En dat met kracht! Waarom?
De Joden waren nog steeds de eerstelingen! Zij waren het deeg! Zij waren de wortel! Zij waren de takken! (Rom. 9: 3- 5)
Romeinen 11:
17 Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geent zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen,
18 beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt - niet gij draagt de wortel, maar de wortel u.
En zo komt Paulus tot een praktische uitleg van hoe de Heidenen ingeent zijn en wat hun houding behoort te zijn naar de Joden.
Paulus stelt dat takken zijn weggebroken, Joden die door hun ongeloof weggebroken zijn, en de Heidenen als “wilde loot” ingeent en daardoor deel hebben gekregen aan de saprijke wortel van de olijfboom dan is er geen enkele reden om zich te beroemen tegenover de takken, de Joodse takken.
Ja, de Heidenen moesten iets heel belangrijks realizeren. Zij droegen de wortel niet, maar de wortel droeg hen!
Wat probeert Paulus hier te vertellen?
Paulus probeert te vertellen dat de Heidenen zich op geen enkele wijze zouden mogen beroemen, ook al waren Joden door hun ongeloof weggebroken!
Zij waren als “wilde loot” ingeent in de natuurlijke olijfboom.
Ja, de Joden hadden via Abraham, Isaak en Jacob de beloften gekregen. En die beloften waren “in Christus.”
Met andere woorden, de olijfboom met de saprijke wortel behoorde in de eerste plaats toe en de Joden! Zij waren het uitverkoren volk. Hun ware de aardsvaders met de rijke beloften. (Rom. 9: 3- 5)
Nee, de Heidenen waren van nature niet het volk van God.
1 Petrus 2:
9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht:
10 u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.
(Hosea 1: 9- 10)
En de Heidenen waren door het ongeloof van de Joden ingeent.
Er was dus geen enkele reden om te roemen.
De Heidenen werden gedragen en gevoed door een saprijke wortel die in eerste instantie aan de Joden was gegeven. Dit was de basis voor Paulus om te stellen dat Heidenen geen enkele vorm van superioriteit moesten bedenken en toe-eigenen!
Romeinen 11:
19 Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geent zou worden.
20 Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!
21 Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen.
Paulus gaat verder om te spreken tot de Heidenen.
Hij komt met een belangrijke retorische vraag. Ja, de Heidenen zouden nu kunnen
stellen dat er takken zijn weggebroken zodat zij als loot ingeent zouden worden.
En dat was zeker zo! Maar geen enkele reden tot verheffing tegenover de natuurlijke takken!
Ja, vers 20 stelt dan, “Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!”
Hier krijgen de gelovigen met een Heidense achtergrond een belangrijke waarschuwing.
Zij moesten zich op geen enkele manier verheffen! Waarom? Zij waren ingeent door het geloof! En dat was een gave van God aan alle mensen! Het was de gave van God aan alle mensen!
Zo was er geen enkele ruimte aan de kant van de Heidenen om zich groot te maken tegenover de Joden! Ze moesten niet hoogmoedig worden omdat ze ingeent waren als wilde loot in de natuurlijke olijfboom!
Vanuit die gedachte was er alleen maar ruimte voor vrees!
Waarom? Als God de natuurlijke takken niet had gespaard zou het ook zo zijn, als de Heiden in ongeloof zou vallen, dat zij ook niet gespaard zouden worden.
Ja, een ieder, Jood en Heiden, die niet blijft in geloof zou ook weggebroken worden!
2 Petrus 2:
20 Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste.
21 Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is.
22 Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar de modderpoel.
Voor hen die weer in zonde verstrikt zouden raken en erdoor overmeesterd zouden worden, was de laatste toestand erger dan de eerste!
Romeinen 11:
22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden.
23 Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geent worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten.
24 Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geent zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geent worden.
En zo moesten, in het bijzonder, de Heidenen letten op de goedertierenheid en de gestrengheid van God!
Wat was er over de gevallenen gekomen? De gestrengheid van God.
Wat was er over de Heidenen gekomen? De goedertierenheid van God!
Maar het was belangrijk voor Paulus om te stellen dat de Heidenen bij de goedertierenheid van God moesten blijven. Waarom? Anders zouden zij ook weggekapt worden.
En zo komt Paulus tot de woorden van vers 23, “Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geent worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten.”
Ja, de Heiden had geen recht tot zelfverheffing. Waarom?
God zou de Jood, die niet in ongeloof bleef, weder kunnen enten in de natuurlijke olijfboom.
Vers 24 stelt opnieuw dat de Heiden uit de wilde olijfboom kwam, als zij dan weggekapt waren en in de natuurlijke, edele, olijf ingeent waren, hoeveel te meer zouden de Joden terug ingeent kunnen worden op de natuurlijke boom!
Nee, er was geen enkele reden tot hoogmoed een de zijde van de Heidenen! Alleen maar dankbaarheid dat zij als onnatuurlijke takken ingeent waren op de natuurlijke olijfboom.
Ja, alle dank en lof aan Hem, de Heer van de olijfboom, gegeven in eerste instantie aan de Joden. Ja, zij waren het uitverkoren volk van God. Zij waren de takken van de ware en edele olijfboom.
Vers 25- 32, Gods uiteindelijke doel: Ontferming voor allen.
In vers 25- 32 krijgen we een krachtig en duidelijk beeld van God soevereine en Zijn voorzienigheid. Deze voorzienigheid was het behoud van alle mensen!
Romeinen 11:
25 Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israel gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat,
26 en aldus zal gans Israel behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.
27 En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.
Als we naar deze verzen kijken dan zien we dat Paulus een volgende stap maakt, een diepere trede, in zijn gedachten aangaande de verkiezing van de Heidenen. Hij spreekt dan over “dit geheimenis” en hij wilde hen niet onkundig laten hierover. (Rom. 16: 25- 27)
Wat is deze geheimenis? “een gedeeltelijke verharding is over Israel gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat.”
Deze gedeeltelijke verharding heeft Paulus al beschreven in vers 7- 10, “Wat dan? Hetgeen Israel najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard, gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden. En David zegt: Hun tafel worde tot een strik en een net, en tot een aanstoot en vergelding voor hen. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en doe hun rug voorgoed zich krommen.
Ja, een gedeeltelijke verharding was over de Joden gekomen, zij die in ongeloof leefden, maar dit alles totdat de volheid der Heidenen binnen zou gaan. Dit geeft de tijd van redding aan van de Heidenen.
En zo komt Paulus tot een uitspraak in vers 26 die onze ware aandacht vraagt.
Paulus stelt, “en aldus zal gans Israel behouden worden.”
Deze belofte van het behoud van gans Israel is direct verbonden aan een profetie, “gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.” (Jesaja 59: 20, 21)
En deze belofte zit direct gekoppeld aan de woorden “En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.” (Jesaja 27: 9)
Zo zien we drie zaken aan elkaar gekoppeld, 1) er was een geheimenis, een gedeeltelijke verharding is over Israel gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, 2) aldus zal gans Israel behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden en 3) en dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.
Deze drie punten spreken over de voorzienigheid van God en over de manier hoe God de Jood en de Heiden zou gaan behouden! En dat was door het verbond om zonden weg te nemen.
Als we dus goed naar deze woorden, “en aldus zal gans Israel behouden worden” kijken zien we dat dit verbonden is aan de geheimenis en de verlossing van zonden. Deze verlossing van zonden was in Christus en in Christus alleen.
Sommigen willen ons vertellen dat de woorden “en aldus zal gans Israel behouden worden” een referentie is naar het behoud van “het gehele natuurlijke Israel.”
Maar dit kan niet! Dit komt totaal niet overeen met alles wat we tot nu toe hebben gelezen in het boek van Romeinen. Wat hebben we gelezen tot nu toe in het boek van Romeinen?
Paulus schrijft in het tweede hoofdstuk dat we ware Jood degene is die in het hart besneden zijn. (Rom. 2: 28, 29)
Paulus schrijft dat de beloften van God alleen in Christus geldend zijn. (Rom. 4: 24, 25; Rom. 10: 5- 10)
Paulus schrijft in zijn brief dat hij hartzeer heeft om het ongeloof van sommigen van zijn volksgenoten; dat alleen degene naar de belofte, die het zaad van Abraham zijn, behouden worden. (Romeinen 9: 1- 8)
Paulus schrijft dat slechts een overschot zal worden behouden. (Rom. 9: 27; Rom. 11: 5, 7)
En bovendien spreekt Paulus over Israël “naar het vlees” wat impliceert, dat er ook een ander Israël is. (Rom. 9: 3- 8)
Paulus schrijft in Romeinen 9: 6 “Want niet allen, die van Israel afstammen, zijn Israel,
zo lezen we heel duidelijk dat niet allen die van Israel afstammen het ware Israel zijn, maar
de kinderen der belofte gelden als nageslacht!
Dus nee, dat geheel “natuurlijk Israel” behouden zal worden gaat in tegen alles wat Paulus tot nu toe heeft geschreven.
Een andere belangrijke vraag is hoe men het Griekse woordje “houtos” in vers 26a moet vertalen of interpreteren. Volgens het Griekse woordenboek kan het zowel “op die wijze”, of concluderend “aldus” (wijzende op wat voorafgaat) als soms ook wel “dan” of “daarna” betekenen. En dus, “op die wijze.”
Er zijn dus voldoende redenen, contextueel, die aangeven dat “aldus zal geheel Israel behouden worden” niet in relatie staat tot “het Israel naar het vlees” maar juist tot “Israel naar de belofte.”
Maar we gaan nog een stap verder. De volgende verzen, vers 28- 32, laten ook zien dat er geen sprake is van behoud “naar het vlees” maar “behoud naar de belofte.”
Romeinen 11:
28 Zij zijn naar het evangelie vijanden om uwentwil, naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil.
29 Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.
In deze twee verzen spreekt Paulus aan de Heidenen over de Joden vanuit twee belangrijke aspecten, vijand en geliefden, 1) naar het evangelie zijn zij vijanden, 2) maar naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil.
Naar het evangelie zijn zij vijanden:
Ja, naar het evangelie gerekend zijn de ongelovige Joden, de natuurlijke Joden, vijanden van God.
Naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil:
Naar de verkiezing zijn alle Joden, Joden naar het vlees, geliefden om der vaderen wil.
Ja, God had een belofte gemaakt aan Abraham, Isaak en Jacob.
En naar die beloften waren alle Joden geliefden van God.
En zo konden alle natuurlijke Joden, in de belofte van Abraham, Isaak en Jacob behouden worden. En dat was de belofte van Jesaja 59: 20, 21. Verlossing van zonde in Christus.
Zo stelt Paulus in vers 29, “Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.”
Ja, de gaven die God geeft en de roeping die God aanbiedt zijn onberouwelijk.
Het woord vertaald “onberouwelijk” komt van het Griekse woord “ametameletos” en dit woord betekent, “geen berouw hebben van” “geen spijt veroorzakend, of met andere woorden, genade en de roeping van God worden niet ongedaan gemaakt! Deze staan! De beloften van God staan!
En dat was Gods waarheid aangaande de Joden! God had de Joden genade en een roeping gegeven, door de belofte van Abraham, Isaak en Jacob.
En dit waren eeuwige beloften.
Romeinen 11:
30 Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun ongehoorzaamheid,
31 zo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij thans ontferming zouden vinden.
32 Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen.
En zo komt Paulus tot een belangrijk laatste woord aangaande de natuurlijke Joden in dit hoofdstuk, zoals de Heidenen eertijds ongehoorzaam waren en onferming hebben gevonden, zo zouden ook de Joden, nu zijn ongehoorzaam waren, ontferming kunnen vinden, door geloof in Christus. En dat volgends de beloften van de vaderen. Ze waren geliefd!
Want God heeft hen, alle ongelovige Joden, onder ongehoorzaamheid besloten, zodat God ook over allen zich kan ontfermen.
Romeinen 11: 33- 36
33 O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!
34 Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest
35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet
36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.
En ja, als Paulus dan gedeeld heeft aangaande de Jood en Heiden, en de zaligheid en heerlijkheid die voor hen allen is weggelegd komt Paulus tot woord van lof en prijs!
Ten eerste:
Hoe groot is de rijkdom van God?
Hoe groot is de wijsheid van God?
Hoe groot is de kennis van God?
Hoe ondoorgrondelijk zijn de wegen van God?
Hoe onnaspeurlijk zijn de wegen van God?
Op al deze vragen kan alleen maar uitbundige lofprijzing en liefde als antwoord gelden!
Ten tweede:
Want: wie heeft de zin des Heren gekend?
Wie is Hem tot raadsman geweest?
Wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet?
En opnieuw, een uitbundige lofprijzing valt Hem ten deel!
Ten derde:
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.
Ja, tot Hem behoort de ware heerlijkheid!
Conclusie:
De enige weg was behoud door het geloof in God door Jezus Christus. (Rom. 1: 16, 17)
Christus was het einde van de wet voor een ieder die geloofd.
Als we al deze bovenstaande passages bekijken zien we dat het onder het nieuwe verbond niet meer gaat over dat iemand een vleselijke Israeliet is, maar dat iemand een Israeliet was naar de beloften! Naar de verkiezing van de genade!
Ja, het gaat om Christus. Of met andere woorden, het gaat de belofte van het nieuwe verbond aan! (2 Kor. 3: 1- 18)
Als we dit koppelen aan ons grotere thema, Gods verbond Israel, dan zien we opnieuw dat al deze woorden Christus-centrisch was.
De Israelieten hebben een nieuw verbond gekregen, Jer. 31: 31- 34; Hebr. 8: 8- 13, en daarin ligt de verlossing van alle Israelieten. En dit nieuwe verbond is Christus-centrisch.
Meer is niet nodig!